Christine gaat weer liggen en sluit haar ogen, hopend dat de slaap snel bezit van haar zal nemen. Maar dat doet hij niet. Het verhaal van Ulrike heeft een wond in haar herinnering opengereten en terwijl buiten in Orchard Street het zoveelste dronkenmansconflict op de vuist wordt beslecht en Ulli luid ligt te snurken, dwalen Christines gedachten af naar die gruwelijke avond van een half jaar geleden, twee dagen voor kerstavond.
Opnieuw verlaat ze de burgemeesterswoning aan de Heksendans. Het is half elf en mevrouw heeft haar de rest van de avond vrijaf gegeven. Burgemeester van Wylick heeft baron Frits op bezoek en Christine heeft het gezelschap de hele avond bediend. Hoewel ze discreet genoeg is om geen acht te slaan op de inhoud van de gesprekken, is het haar niet ontgaan dat het geen vriendschappelijk onderhoud was tussen de burgemeester en de baron, de grote hoeveelheden drank die ze had geserveerd ten spijt. De wellustige blikken die de baron af en toe op haar had geworpen waren Christine, haar maagdelijke onschuld ten spijt, evenmin ontgaan. Ze prijst zich gelukkig dat deze dienst voorbij is en de koude winterlucht is een verademing na een avond in de sigarenrook.
Ze wil net het Veersepad in lopen, wanneer ze gehaaste voetstappen achter zich hoort. Christine schrikt en werpt een blik over haar schouder.
‘Christine, wacht, ik loop met je op.’
Het is baron Frits en hij lijkt wat moeilijk te lopen. Door het flakkerende licht van de straatlantaarns op de Heksendans werpt hij een vage schaduw voor zich uit. De dikke winterjas maakt zijn toch al rijzige gestalte nog kolossaler. Christines hart slaat een slag over, maar ze durft de baron niet te negeren, laat staan voor hem weg te lopen.
‘Mijnheer de baron, ik..’
Frits heeft haar inmiddels ingehaald en verspert haar de weg, wankelend op zijn benen. ‘Het is goed meisje,’ hijgt hij, ‘ik laat een jonge dame zo laat in het duister niet alleen over straat gaan.’
‘Maar mijnheer de baron, het zou toch ongepast zijn wanneer u met een eenvoudig dienstmeisje als ik op straat zou worden gezien?’
Frits laat zijn stemvolume tot een samenzweerderig gefluister dalen: ‘Daarom lopen we langs de oever van de Maas terug naar het dorp. Kom mee.’ Hij pakt haar bij de elleboog.
Christine is bang, maar kent haar positie en durft de baron daarom niet tegen te spreken. Bovendien weet ze dat jonkvrouw Louise, de vrouw van baron Frits, hun eerste kind verwacht. Ze laat zich door de baron via de veeropgang naar het donkere jaagpad leiden. Een ijzige wind komt over de rivier en doet de bladeren van de bomen naast het pad ritselen. Verder hoort ze alleen nog het geklots van het water, hun voetstappen en het zware ademhalen van de baron. Hoewel ze als dienstmeid van de burgemeester wel heeft geleerd om zich gepast op te stellen tegenover hoog heerschap, weet ze zich in deze onnatuurlijke situatie geen raad met haar houding.
De baron lijkt dat ondanks zijn benevelde toestand aan te voelen. ‘Je hoeft niet bang te zijn, Christine. Ik ben bij je.’ Hij slaat een arm om haar schouder, Christine huivert maar durft zich nog steeds niet te verzetten. In plaats daarvan versnelt ze haar tred een beetje, maar de baron verstevigt zijn grip op haar schouder. Christine kijkt stuurs voor zich uit, maar de plotselinge geur van sterkedrank en sigaren vertelt haar dat de baron zijn gezicht vlak bij haar hoofd buigt.