Mijn broer was altijd al goed in het laten zakken van zijn broek, maar zijn broek ophouden is nooit zijn sterkste kant geweest. Tot de dag dat hij verdween was hij afhankelijk van wat ik hem toestopte, at hij wat Deardriu voor mij kookte en sliep hij, de nachten dat hij achter zijn pik aan zwalkte daargelaten, in wat ooit ons logeerbed was. Aanvankelijk stoorde dat me niet en tegen de tijd dat zijn aanwezigheid me begon te irriteren, rekende ik op Deardriu om haar zwager de deur te wijzen. Dat gebeurde niet; Dear’ leek een zekere mate van welbehagen te putten uit zijn aanwezigheid. ‘Ik hou van jou,’ zei ze toen ik er een keer naar vroeg, ‘maar Ronny’s onbezonnen vrolijkheid is een prettige afleiding naast jouw sombere zwijgzaamheid.’ Deardriu was toen al ziekelijk en daarom was ik blij met alles wat haar een beetje kon opmonteren.
Nadat Stewart in ons leven was gekomen, hoopte ik dat Deardriu’s moederschap Rons gezelschap te veel zou maken, maar opnieuw kwam ik bedrogen uit. Het tegendeel bleek waar; Ronny speelde met onze kleine jongen, sjouwde met hem over de kliffen die onze akkers scheidden van de oceaan en zong hem in slaap voordat hij met een greep uit onze huishoudkas naar Castlebay vertrok om in een van de pubs zijn zorgeloze bestaan te verdrinken, of een meisje op te pikken dat onnozel genoeg was om in zijn mooie praatjes en innemende lach te tuinen; het een sloot het ander niet uit. Ik zwoegde de dagen door om de paar magere, door eeuwen van oceaanwind geteisterde hectaren die pa ons had nagelaten vruchtbaar te houden en als ik daar niet mee bezig was, ontbraken mij de moed en lust om de lolbroek uit te hangen.
Het was Deardriu’s dood die me uiteindelijk van Ronny verloste. Die gure novemberochtend op Cille Bharra zal in mijn geheugen gegrift blijven staan tot de dag dat ik er zelf te ruste word gelegd. Stewart stond naast me in zijn zwarte pakje, veel te volwassen voor zijn zeven jaren, en knelde zijn handje om mijn vingers, terwijl wat de kanker van zijn moeder had overgelaten in de zwarte, koude aarde verdween, aarde die ons voortbrengt en die ons uiteindelijk opslokt. Terwijl de priester zijn clichés murmelde, gleed mijn blik naar de overkant van de met mos begroeide stenen muur, waar hij die van Ronny kruiste. Mijn broer Ron greep de uitvaart van mijn vrouw aan om zijn schaarse spullen te pakken en te verdwijnen. Hij sloeg zijn ogen neer, maar onderbrak zijn tred geen moment. Stew zag hem ook. Zijn vingertjes knepen in de mijne en de zuidwesterwind nam dat ene woord mee voordat het goed en wel tot mij doordrong. Dad.
Terwijl ik de eerste schep grond op het deksel van mijn vrouws kist liet vallen, verdween mijn broer aan de zuidoostelijke horizon, waar Barra in de uitlopers van de Atlantische Oceaan verdwijnt. Het laatste dat ik van hem zag was de rugzak die ik ooit van pa had gekregen. Die was ik kwijt, net zoals ik Ronny kwijt was, wat mij lief was. Net zoals ik Deardriu kwijt was, wat mij stuk maakte. Pas veel later raakte ik Stewart kwijt.
Voorzichtig nader ik de auto. Hij staat nog op dezelfde plek waar ik hem vanmorgen ontdekte, bij toeval, toen ik de hekken van het westelijke weiland wilde controleren. Het was zo’n ochtend zoals je die alleen ziet in deze uithoek van de wereld, waar de laatste restjes geluk over de rand dreigen te vallen. De oceaan knabbelde aan de rotsen en het licht was van een gelige warmte, alsof iemand ooit een dia van het landschap had gemaakt en die vijftig jaar in een doos had bewaard, om hem vervolgens over het heden heen te projecteren. Ik zag de oude, gedeukte terreinwagen en wist meteen dat Ronny terug was. Het was precies het soort auto dat Ron zou rijden en niemand anders zou in zo’n uithoek van het eiland zijn kamp opslaan.
Op dat moment begreep ik waarom ik Stewart de hele dag niet had gezien. Dad. Nu zijn mijn laatste twijfels weg. In het laatste avondlicht zie ik de silhouetten in de daktent en beide zijn mij maar al te vertrouwd. Ik hoor hun stemmen en ook die ken ik maar al te goed.
Zachtjes klap ik pa’s oude Zippo open, waarmee ik Ronny’s eerste sigaret in vuur zette. Sindsdien heb ik de aansteker talloze keren hervuld, maar Ron veranderde nimmer. Mijn duim zet het wieltje in beweging en het schrapende geluid over het vuursteentje snijdt door de stilte. De blauwe vonken krijgen vat op de met benzine doordrenkte lont en het vlammetje leeft op. Ik zak door mijn knieën en houd de vlam bij de benzine zie ik rond de auto heb uitgegoten. Het ontbrandt onmiddellijk en in een mum van tijd heeft de cirkel van vuur zich gesloten.
Nadat ik de Zippo in de vuurzee heb gegooid, draai ik me om. Een onheilspellende rust daalt over me neer, de angstkreten achter mij lijken uit een andere dimensie te komen. Wanneer ze zijn verstomd, kolkt de oceaan tientallen meters onder mij. Ik denk aan Ronny en Stewart, die nu dood moeten zijn, ik denk aan alles wat niet meer is. Herinneringen worden op hun mooist wanneer de toekomst is uitgevaagd.
Het gesis van de branding draagt iets wat alleen ik kan horen. Deardriu fluistert in mijn oor. Eerst hoor ik het amper, maar dan zwelt het aan, steeds harder, steeds dichterbij, tot haar stem het enige is dat nog bestaat. De klap wanneer mijn lichaam het water raakt voelt als een bevrijding, de oceaan die mij verzwelgt is een zuivering, waarna alleen Deardriu en ik overblijven.
Geef een reactie