Wat vorige week nog een scène uit een post-apocalyptische film zou zijn genoemd, is sinds begin deze week de harde werkelijkheid. Corona houdt Nederland, de wereld en ons tot dusverre onwrikbare zelfvertrouwen in zijn greep. Maar tussen de zwarte donderwolken door schijnt een prachtig zonnetje.
Terwijl ik deze woorden tik, kijk ik uit over mijn anders zo bedrijvige, nu uitgestorven vissersdorp. Geen vis te bekennen; het enige geluid is het geruis van de branding verderop. Behalve een wapperend nachthemd (in die post-apocalyptische film zou het een allegorisch doodshemd zijn) aan de waslijn van de buren en een in zijn verendek pikkende meeuw (in de film een kraai) op mijn dakterras beweegt er helemaal niets. Die meeuw zit tevergeefs te wachten op zijn dagelijkse feestlunch: over de rand gevallen stukjes kibbeling van de viswinkel tegenover, die nu gesloten is.
De supermarkten zijn nog niet gesloten, maar de keuze is een stuk beperkter. Ons boodschappenlijstje is een verlanglijstje geworden en nou ik het toch over boodschappen heb: als ik zo eens op Twitter rondkijk, krijg ik de indruk dat er inmiddels meer mensen naar de supermarkt gaan om foto’s van lege schappen te maken dan om er eten te kopen. Die worden op hun pinken bediend, waarmee maar weer eens wordt aangetoond dat de meeste problemen zichzelf oplossen.
Voorlopig kun je in elke willekeurige supermarkt in Nederland je buikje meer dan rond eten. Mits je genoegen neemt met keuze uit vijf in plaats van vijftig smaken chips. Zolang de hongerwinter, waarin mensen blootsvoets van Amsterdam naar Groningen liepen om achter het net te vissen voor die laatste paar verrotte aardappelen, nog maar een mensenleven geleden is, moeten we maar genoegen nemen met mayonaise van het huismerk in plaats van Calvé, al begrijp ik best dat de kinderen moord en brand schreeuwen bij zoveel ontberingen.
Toen premier Rutte maandagavond de natie toesprak met een gezicht alsof hij de Derde Wereldoorlog aankondigde, kreeg ik voor het eerst een ongemakkelijk gevoel bij wat ik tot dan toe als een staaltje massahysterie en een storm in een glas water afdeed. Toegegeven, ik deel de zorgen om werkgelegenheid en de economie, maar bekijk het van de andere kant. Met het weg- en luchtverkeer grotendeels lamgelegd krijgt ons klimaat een oppepper die het sinds het begin van de Industriële Revolutie niet meer heeft gekend. Dat na een lange. sombere winter uitgerekend nu de lente zijn eerste zonnestralen laat zien, mag dan toeval zijn, het is wel mooi toeval. Moeder natuur hapt naar adem als een drenkeling die nooit meer boven water dacht te komen.
Dat onze nationale trots KLM nu in zwaar weer komt, is natuurlijk een ramp voor de mensen die er werken. Maar als de luchtvaart dat beetje tegenwind echt niet aankan, na decennialang zoveel belastingvoordeel te hebben genoten dat een op en neertje Barcelona amper duurder was dan een taxi naar Amsterdam, dan verdienen ze het misschien wel om een keer stevig op de bek te gaan. Het bespaart ons in elk geval die bezopen discussies over de uitbreiding van Schiphol. De belangen van economie en ecologie staan haaks op elkaar en wij vinden economie vele malen belangrijker. Maar weet dat de economie niet zonder een gezonde planeet kan, maar dat de planeet uitstekend gedijt zonder onze economie.
Als straks corona onder de duim is en ons gewone leven weer begint, hebben we wellicht geleerd dat thuiswerken en videoconferencen helemaal zo gek nog niet zijn, dat we ook met vijf smaken chips af kunnen en dat zelfs wc-papier schaars kan zijn. En kosten vliegtickets naar zinloze weekendjes weg weer wat ze eigenlijk zouden moeten kosten. Zo ja, dan zal deze tijdelijke verademing voor het klimaat ook op termijn effect sorteren. Wellicht niet voldoende om de planeet te redden, maar wel genoeg om de noodzaak van een epidemie die écht zoden aan de dijk zet, wat verder voor ons uit te schuiven.
Lees ook mijn eerdere columns over corona:
Corona: Een Lesje Bescheidenheid
Corona: De Zeven Pluspunten
Erik zegt
Spijker op de kop