Dedain omhulde haar als een wolk koppig parfum: onzichtbaar, maar onmiskenbaar – de neerbuigende toon, alsof ze haar dienstmeisje een standje gaf, de vanzelfsprekendheid waarmee ze kleding droeg waarin ieder ander zich overdressed zou voelen. Ze betaalde mij voor wat banale genoegens, maar wist desondanks een onmetelijke afstand te handhaven. Het moet die arrogantie zijn geweest die mij deed besluiten dat ik juist haar meer afhandig zou maken dan mijn gebruikelijke honorarium. De minachtende blik terwijl ze het losgeld overhandigde, was het laatste dat ik ooit van haar gezien dacht te hebben.
Maar nu, vijf jaar later, boren haar ogen zich opnieuw in de mijne en ditmaal ben ík de pineut. Naast mij zit mijn nieuwe liefde, haar dochter, die deze kerstavond heeft gekozen om mij aan haar ouders voor te stellen. Sabines vlinderachtige blijdschap staat in schril contrast met het etherische gif dat tussen haar moeder en mij hangt. Haar vader, op het oog een bezadigd man, lijkt aan te voelen dat er iets speelt en ontziet zijn vrouw. Een goed huwelijk is weten welke trede van de trap kraakt, maar ik begrijp niet waar mijn rol in dat goede huwelijk zou moeten passen. Zelf doe ik verwoede pogingen te doen alsof ik niet zojuist ontdekt heb dat mijn aanstaande schoonmoeder de vrouw is die ik ooit bediende met wat ze bij mijn aanstaande schoonvader ontbeerde. Ergens aan de rand van mijn bewustzijn zweeft de gedachte dat het onlogisch zou zijn dat ze de gierton, waar ze destijds zo veel voor betaalde om hem gesloten te houden, nu over tafel uit zou gieten.
Een hand knijpt in mijn knie, mijn hart slaat een slag over. Sabine schenkt me een gelukzalige glimlach. Ik lach terug, maar het kan niet veel meer zijn dan een geforceerde grimas. Snel kijk ik weer voor me uit, waar ik Joyces ogen, die tussen de kaarsen door pijlen op mij af schieten, niet kan negeren. Ik verdraag haar blikken amper en probeer door het raam naar buiten te vluchten, maar de weerspiegeling van ons kerstdiner is sterker dan de veilige duisternis op straat, waarvan de geruststelling tussen mijn vingers door glipt op het moment dat ze de stilte verbreekt.
“Rutger”, krult ze haar lippen rond mijn naam, terwijl ze haar ellenbogen op tafel plant en haar kin op haar ineengevouwen vingers vlijt.
“Mevrouw?” De tijd dat ik haar – hijgend in haar oor – bij de voornaam moest noemen, ligt ver achter ons. Ze antwoordt in stilzwijgen, met niets dan licht samengeknepen ogen. Haar man snijdt een stukje van zijn vlees, dat hij kort inspecteert alvorens het in zijn mond te stoppen. Ik vrees de woorden die niet lang meer op zich laten wachten, leg mijn servet op tafel en mompel iets over het toilet, waarna ik quasi-kalm de kamer uit loop. Ik heb geen idee waar het toilet is, maar de voordeur weet ik feilloos te vinden. Ik druk de klink omlaag, snakkend naar frisse lucht.
Tevergeefs. De deur zit op slot.