Frank Jacobs

journalist, schrijver en autojournalist

  • Artikelen
    • Karin Slaughter over Tesla
    • Dodenvlucht Neptune 212 wellicht diefstal
    • Neptune 212: dodenvlucht boven Katwijk
    • Dakota 079: de weggemoffelde vliegramp van Biak
    • Het duistere verleden van BMW-familie Quandt
    • Religieuze moord op zee: het geheim van de KW 171
    • Ferdinand Piëch, de geniale megalomaan van Volkswagen
    • Volkswagen: familievetes en stoeltjewip
    • De verdwenen Porsche van James Dean
    • Terugkeer van een dode baron (2)
    • Terugkeer van een dode baron
    • Portfolio
  • Columns
    • Corona: de aarde haalt opgelucht adem
    • Corona: een lesje in bescheidenheid
    • Corona: de zeven pluspunten
    • 2019 en mijn ingebeelde vriend
    • Zwarte Piet? Zand erover
    • De leugens van Koos Spee
    • Foei Halsema!
    • Een dagje aan het strand
    • De mysterieuze verdwijning van Anja Schaap: wat houdt de politie achter?
    • Wannabe-journalisten
    • Thierry Baudet: omfloerste poep
    • Arbeidsparticipatie: een pakketje schroot met een dun laagje chroom
    • Like me of zwijg
    • Vuurwerk? Rot op!
    • Lisette Vroege slachtoffer orgaanhandel?
    • Waarom Schiphol op zee bezopen is
    • Duitsland huichelland
    • Referendum: onderbuikdenkers aan de macht
    • Social influencers
    • Coen was een held
    • Aangifte doen is voor mietjes
    • 2018, het jaar van het non-nieuws
    • Wanneer wordt Lisette Vroege gevonden?
    • Waarom een dierenleven meer waard is dan een mensenleven
    • Boom!
    • Brexit? We still love you!
    • De opkomst van de tekschrijver, de ondergang van de journalist
    • Autojournalist
    • Dit is er mis met grote organisaties
    • Plastic tasjes
    • De armoedegolf van 2035: Zelfstandigen Zonder Perspectief
    • Verlengstuk
    • Vel d’Hiv: hoe bootvluchtelingen je vakantie bederven
    • Terug in je kist!
  • Fotografie
    • Photography
  • Televisie
    • Documentaires
    • Autoweek TV
    • Fifth Gear Europe
    • Tuf-tuf Club op TV
  • Contact
    • Over Frank
    • Contact
    • English
    • Français
    • Deutsch
  • English
  • Email
  • Facebook
  • Google+
  • Instagram
  • LinkedIn
  • Twitter
  • YouTube
Contact

Wannabe-journalisten

25 maart 2019 door Frank Jacobs Reageer

De liberalisering van de mediawereld opent deuren voor talenten die zonder de juiste connecties wellicht nooit waren ontloken. Maar de vele zelfbenoemde journalisten, uitgevers en mediamensen kunnen ook aardig wat horizonvervuiling in het medialandschap veroorzaken.

Jantien (*) is een alleenstaande moeder met vier kinderen van vijf vaders. In de garagebox van haar woning drijft ze een praktijk waar ze haar patiënten onderdompelt in de wereld van ‘reconnective healing’. Niemand kan uitleggen wat dat is en zelfs Jantien komt waarschijnlijk niet veel verder dan haar uurtarief toelichten, maar wie googelt stuit op termen als ‘energiebanen’ en ‘heilzame frequenties’. Koeienpoep waar je amper klanten mee trekt, dus vermoed ik dat de enigen die haar studio nog wel eens betreden vrienden zijn die een vriendentarief betalen, en mannen die vooral onder de indruk zijn van de energiebanen van Jantiens zorgvuldig gekozen decolleté.

Jantien heeft een vriendin, een echte ‘best friends forever’. Ze heet Wendy (*) en is een levensgenieter. Haar man Freek (*) bekleedde lange tijd een toppositie bij een grote overheidsinstantie. Een echte man-man, met geld, macht en aanzien. Het type dat het liefst rondrijdt in een BMW X-zoveel. Mat-zwart, al is daar de glans ook allang vanaf. Hij regelde dure feestjes met dure drankjes, etentjes en artiesten voor zijn vrienden, uiteraard in restaurants van vrienden, die daar allesbehalve vriendelijke facturen voor mochten schrijven. Wendy ging mee op snoepreisjes die als zakelijk werden voorgewend. Haar man liet exquise wijnen voor Wendy bezorgen, tientallen flessen tegelijk. Een heerlijk jet set-leventje, en dat alles natuurlijk op rekening van de nietsvermoedende overheidsinstantie. Voor bff Jantien regelde Freek een baantje als copywriter bij de overheidsinstantie. Het enige dat Jantien foutloos kon schrijven, waren de facturen. Maar ach, Freek was de baas, dus niemand maalde erom.

Om te voorkomen dat Wendy zich tussen de cocktailparty’s en Caraïbische reisjes door zou gaan vervelen, kreeg ze van Freek de licentie van een ‘tijdschrift’. Zo’n titel die alleen als pdf verschijnt en begint met het kengetal van de stad, met artikelen over nagelverzorging, gelardeerd met advertenties van de plaatselijke (en bevriende) nagelsalons. En columns (of, zoals Wendy dat noemt, ‘kolommen’) van Jantien, waarin ze schreef hoe blij ze was met Wendy als vriendin.

Al gauw stapelden de beschuldigingen zich op: Dirk zou afspraken niet nakomen, schulden opbouwen en naar zijn omroep keek niemand

Geen hond die het allemaal las, maar zo lang Wendy Jantien complimentjes gaf en Jantien Wendy op de gevulde schouders klopte, was het allemaal net echt. En het werd nog echter, want een van hun vrienden was Dirk (*). Hij werkte in het verleden diverse sportverenigingen de afgrond in, maar had nu een zendmachtiging verworven voor een lokale omroep. Plus de bijbehorende anderhalve ton gemeentesubsidie. Dirk wist een heel leger aan chronisch werklozen met journalistieke dromen voor zijn karretje te spannen, waarmee hij bevriende initiatieven, zoals het pdf’je van Wendy, tot grote hoogte zou schieten. Wendy mocht zelfs een programma gaan presenteren bij de lokale omroep. Helaas, al gauw stapelden de beschuldigingen aan Dirks adres zich op. Hij zou afspraken niet nakomen, schulden opbouwen, en zijn omroep?.. daar keek natuurlijk geen hond naar. Toen zelfs zijn naasten zich tegen hem keerden, trok Dirk zich snel terug. Maar niet voordat hij een nominaal waardeloze website uit zijn eigen portfolio voor een absurd hoog bedrag aan zijn stervende omroep had verkocht. Met veertigduizend euro gemeentegeld als appeltje voor de dorst verdween Dirk van het toneel, tientallen teleurgestelde wannabe-Van Nieuwkerkjes achterlatend.



Dat was een truc waar laaielichter Freek nog wat van had kunnen leren, want die viel rond dezelfde tijd door de mand. Zijn jarenlange zelfverrijking op kosten van de belastingbetaler kwam aan het licht en strafvervolging dreigde. Oplettende facebookvrienden hadden dat kunnen zien aankomen, want daags voordat Freeks kleverige vingers landelijk nieuws werden, verruilde Wendy op social media haar aangetrouwde achternaam voor haar meisjesnaam. Het mocht niet baten: ook Wendy werd als verdachte aangemerkt.

Al is ze dan niet schuldig aan Freeks fraudezaken, Jantien is hard getroffen door diens val. Haar lucratieve baantje als copywriter voor de overheidsinstantie verdween samen met Freeks aanstelling daar en datzelfde gold voor Wendy’s magazine. Maar bij de pakken neerzitten is niets voor Jantien. Ze nam de pen ter hand en schreef een boek. Daarin vertelt ze hoe je in jezelf kunt geloven. Ik geloofde daarin, want iemand die zoals zij in een make believe-wereld leeft, moet wel een expert zijn in geloven. Gretig wierp ik mij dan ook op haar boek, dat ze via alle mogelijke sociale media aan de man probeert te brengen.

De taalfouten spetteren van de pagina’s, zelfs de eerste zin van de flaptekst bevat al een grammaticale blunder

Des te groter was mijn teleurstelling. Jantien gelooft duidelijk meer in zichzelf dan in eindredactie. De taalfouten spetteren van de pagina’s, zelfs de eerste zin van de flaptekst bevat al een grammaticale blunder. Jantiens boek kost meer dan een professioneel uitgegeven werk, maar dat zit in elk geval niet in de redactie. Maar wat maakt het ook uit. Wendy heeft inmiddels een nieuwe kengetal-titel opgezet en je raadt het al: Jantien schrijft de ‘kolom’. Haar boeken uit eigen doos kan ze onder de lezeressen verloten en inmiddels, zo schrijft ze op Facebook, borrelt het tweede boek al weer in haar hoofd.

Dirk de omroepbaas, Wendy de bladenmaker, Jantien de schrijver, om maar te zwijgen over influencers: we kunnen er lacherig over doen, maar speelden wij niet ooit allemaal cowboy en indiaantje? Sommige kinderen worden echter nooit volwassen, en misschien is dat maar goed ook. Het geeft de wereld, die van de lokale media in elk geval, kleur. Jammer alleen dat sommige cowboys in dat kinderspel er met een echte poet vandoor weten te gaan.

* Om de personen in deze column niet in diskrediet te brengen heb ik ze fictieve namen gegeven.



Like me of zwijg

15 januari 2019 door Frank Jacobs Reageer

social influencerHet internet is een podium waar iedereen op kan klimmen. Die nieuwe vrijheid heeft beslist veel goeds voortgebracht, maar kent ook een keerzijde. Zelfbenoemde internetsterren smeken om commentaar, maar kunnen daar absoluut niet mee omgaan.

De als Oost-Europese hoertjes opgedofte tienermeisjes die vanuit hun ouderlijke slaapkamers om duimpjes bedelen zijn inmiddels niet meer weg te denken van YouTube. Heel af en toe breekt er een daadwerkelijk door en dat worden precies die dames die alle negatieve invloeden van catwalkmodellen, waar we ons al die jaren zo zorgen om maakten, in het kwadraat terugbrengen naar zwakke, beïnvloedbare jongeren: wees mager, spuit je lippen op en botox je oogleden: wees als ik. Oh ja, en gebruik de mascara van mijn sponsor. En like me zoals ik mezelf like.

Ook de schone kunst van het schrijven is onderhevig aan digitale erosie. Omdat ik al mijn hele leven boeken verslind, beroepsmatig met taal werk en er van overtuigd ben dat er buiten de gevestigde orde een groep getalenteerde, maar nog niet ontdekte schrijvers moet zijn, begon ik een tijdje geleden een aantal Facebookgroepen te volgen waar dit soort potentieel schrijftalent elkaar op weg zegt te helpen. Al gauw kwam ik er achter dat schrijftalent en zelfreflectie kwaliteiten zijn die meestal hand in hand de benen nemen.

‘Jij bent hier duidelijk niet om vrienden te maken’

Af en toe las ik stukjes die getuigden van een smeulend schrijftalent, maar die werden, voordat ze vlam konden vatten, stelselmatig ondergespoeld door een stortvloed aan schreeuwerige postings van mensen die op het punt staan een boek uit te geven en daar vast fragmenten uit plaatsten, met de vraag aan de groepsleden wat ze ervan vinden. Na een tijdje hoofdschuddend knullige stukjes vol spel- en stijlfouten te hebben doorgespit, beging ik de fout die vragen letterlijk te nemen. De allerslechtste teksten liet ik voor wat ze waren, maar enkele pikte ik er uit om ze te redigeren.



Pek en veren werden mijn deel. “Jij bent hier duidelijk niet om vrienden te maken”, reageerde iemand (klopte trouwens wel). “Als je het niks vindt, dan lees je het toch niet?” “Wie is die arrogante bal?” Verschrikt scrolde ik nog eens door die pagina’s en toen pas viel het me op: bijna al die stukjes van op het punt van debuteren staande schrijvers hebben nul reacties. Nul likes. En áls er iemand reageert, is het iemand die zelf geen eigen stukjes plaatst.

Al die op punt van debuteren staande sterschrijvertjes zijn helemaal niet uit op hulp of opbouwende kritiek, weet ik nu. Daar kunnen ze namelijk helemaal niet mee omgaan. Ze vragen om commentaar, maar wat ze willen is bevestiging. Bevestiging van precies dat wat ze zo deerlijk ontberen: schrijftalent. Lees me en vind me leuk, maar houd je smoel.

Like me of zwijg.

Eerste hoofdstukken van ‘De Andere Kant van het Graf’

31 mei 2016 door Frank Jacobs 1 Reactie

Dan zullen de grijze muren spookachtig oprijzen op den heuvel aan den oever der Maas, dan zal het zonlicht grillig vallen in de holle vertrekken, waarboven de blaauwe hemel blinkt, dan zal de storm door de open vensternissen gieren en de woekerplanten zullen opschieten langs de kale wanden. Dan zal de bezoeker ronddwalen in den somberen bouwval, en geheimzinnige stemmen zal hij hooren fluisteren van geslachten, die lang zijn voorbij gegaan. Te vergeefs zal hij trachten, eenige verstaanbare klanken te vernemen, als hij uit den mond der geschiedenis iets anders wil opvangen dan eenige dorre namen, en de sage zal niet aanvullen, wat haar ernstiger zuster hem niet geven kan..

Jacobus Craandijk, 1880
 

Mijn jarenlange hoop dat ik jou ooit weer in mijn armen zal kunnen sluiten is inmiddels wel gevaren, maar het is mijn laatste en diepste wens dat jullie dan samen zullen terugdenken aan jullie vader en met de gedachte daaraan zal ik aanstonds mijn ogen voor eeuwig sluiten en vrede vinden met mijzelf en de Heer.
Weet, mijn beminde Mathilde, dat ik altoos van je heb gehouden en dat gene zijde van het graf tot in de eeuwigheid zal blijven doen. Vaarwel dochter,
Je liefhebbende vader

Baron Frederik van Keverberg van Kessel, 1876

 


EPILOOG

North Platte, Nebraska USA, zomer 1876
Waanzin. Totale krankzinnigheid.
Hij heeft het in zijn korte leven niet eerder gezien, maar herkent het onmiddellijk, uitgerekend in de ogen van de jongen die hij sinds zijn vierde jaar als zijn enige en onmisbare vriend beschouwt. Hij ziet krankzinnigheid, maar van zijn vriend zelf herkent hij amper meer een spoor in die ogen. Ze lijken enkele tinten lichter groen geworden en zijn tot spleetjes geknepen, waaruit een onpeilbare haat gloeit.
De jongen deinst een paar centimeter terug, maar voelt zijn hand achter zich wegglijden, waarbij de scherpe kiezels in het zachte vlees van zijn pols snijden. Impulsief gaat hij wat rechter zitten, zodat hij zijn gewicht van zijn hand naar zijn zitvlak verplaatst. Achter hem hoort hij de steentjes de klif af rollen. Zijn vriend reageert door het stuk hout dat hij in de aanslag heeft wat verder naar achteren te bewegen.
‘Alsjeblieft..’, weet de jongen uit te brengen. Nog maar een kwartier geleden zou hij niet hebben geloofd dat zijn vriend hem ooit meer dan een speelse tik zou geven. Zelfs toen hij hem een bloedneus had geslagen, dacht de jongen nog dat zijn vriend handelde in een vlaag van verstandsverbijstering, die hij snel weer te boven zou komen. Dat leek ook even te gebeuren, totdat de jongen de woorden uitsprak waarvan hij geen idee had dat ze zo gevoelig konden liggen.
Zijn vriend antwoordt met een schijnbeweging met het stuk hout. Opnieuw deinst de jongen een stukje terug, al laat de rand van de klif hem weinig ruimte meer. Het bloeden van zijn neus is inmiddels gestopt, maar hij proeft nog steeds de ijzersmaak in zijn mond. De ogen van zijn vriend stralen ijzige kalmte uit, maar de jongen kan zijn zware, versnelde ademhaling bijna voelen.
‘Ik heb het niet zo bedoeld,’ probeert de jongen het nog eens. Zijn ogen scannen razendsnel de omgeving, op zoek naar een ontsnapping die er niet is. De afgrond achter hem is zeker vijftien meter diep en zelfs als hij zich afzet en de rivier haalt, zal het water zijn val amper breken. De rotsachtige bodem loopt hier heel geleidelijk af, weet hij van de talloze keren dat ze hier samen zwommen. Hij kan alleen proberen zijn vriend te overmeesteren, maar de stok in zijn handen ziet er loodzwaar uit. De afgebroken zijtakjes zijn droog en puntig, waardoor het een natuurlijk gevormde goedendag is. De jongen realiseert zich wat die punten in zijn ogen kunnen aanrichten en voelt een rilling over zijn rug lopen.
Zijn vriend zet een stap dichterbij, griezelig langzaam, theatraal, de stok nog steeds in de aanslag. Hij beweegt hem nu zachtjes op en neer, bijna hypnotisch, zoals een kat net voor de aanval zijn achterlijf zet. Op zijn te korte beentjes zou het onder andere omstandigheden iets koddigs hebben. Maar de jongen ziet de opgezwollen bicepsen van zijn vriend met kloppende aderen uit de mouwen van zijn hemd steken en die vertellen een ander verhaal. Een zweetdruppel rolt langzaam omlaag en weerspiegelt de schittering van de zon. Zijn moeder heeft zo vaak gezegd dat dit geen goede vriend voor hem is en dat ze hem niet vertrouwt. Heeft ze dan toch gelijk?
‘Laten we er alsjeblieft over praten, ik weet..’
Zijn vriend haalt uit, de jongen ziet de stok op zich af komen. Het gaat razendsnel, maar tegelijkertijd lijkt het in slow motion te gebeuren. De jongen heft zijn arm op in een poging zijn gezicht te beschermen en de tak raakt zijn onderarm net onder zijn pols. Het bok kraakt, een van de punten trekt een driehoek vlees van zijn arm en de jongen schreeuwt het uit. Met zijn andere arm zoekt hij steun op de rand van de rots. Hij voelt zijn hand langzaam wegglijden en in een reflex probeert zijn linkervoet zijn evenwicht te herwinnen.
De jongen werpt een korte blik in de afgrond onder hem, waar de glinsterende oppervlakte van de rivier op hem lijkt te wachten. Als hij weer opkijkt, ziet hij dat zijn vriend weer een stap dichterbij is gekomen en de stok opnieuw boven zijn hoofd houdt. De jongen gilt het nu uit, van pijn en uit doodsangst. Zijn vriend haalt opnieuw uit, met nog meer kracht dan de eerste keer. De gebroken arm weigert dienst, de jongen heeft geen ledematen meer vrij om de klap op te vangen en de stok raakt hem met verpletterende kracht in zijn gezicht. Zijn neus, oogkas en onderkaak worden vermorzeld, maar de pijn wordt overschaduwd door het weeë gevoel dat hij in zijn onderbuik krijgt op het moment dat hij zijn evenwicht verliest en over de rand van de klif valt.
Door een rode waas ziet hij de rivier, zijn hengel half op het kiezelstrandje, snel dichterbij komen. De jongen probeert zich op die hengel te concentreren, alsof het de laatste strohalm is, een laatste houvast aan de normale wereld, die nog maar een paar minuten geleden de gewoonste zaak leek, maar nu verder weg dan ooit is. Hij maakt een afwerend gebaar met zijn ongeschonden arm, maar die kan niet voorkomen dat zijn hoofd met een onvoorstelbaar harde klap tegen een rotsblok slaat.
Heel even is de pijn allesoverheersend, maar al gauw wordt hij verdrongen door het koele, zwarte niets.




1

Kessel, zondag 21 juni 2015
Serge Janiaud had de halve middag in de auto gezeten en stond nu op het jaagpad langs de rivier. Gefascineerd keek hij omhoog naar een gebouw dat trots en hoog op de dijk stond. Met zijn donkerbruine muren en sombere boogramen stak het af tegen de veel nieuwere villa’s die aan weerszijden het landhuis flankeerden. Sommige ramen waren dichtgetimmerd met platen triplex, wat het huis een verlaten indruk gaf. Een aantal oude eikenbomen vormden een dichte overkapping die het huis aan het zonlicht onttrok, waardoor het leek alsof het uit een andere wereld was gerukt en hier plompverloren neergezet. Tegelijkertijd straalde het een soort zelfverzekerdheid uit, als een oude, wijze man, die de wereld om hem heen is ontgroeid, maar desondanks een onwrikbaar natuurlijk overwicht blijft genieten. Last night I dreamt I went to Manderley again. De openingszin van Daphne du Mauriers Rebecca schoot als vanzelf door zijn hoofd, een jaar of dertig nadat hij het boek met tegenzin, op aandringen van zijn moeder, had gelezen. Langzaam maar zeker was hij er in weggezogen en het beeld dat zijn voorstellingsvermogen van Manderley had gevormd, stond hier levensecht op een Limburgse dijk. Het déjà-vu was zo sterk dat hij het contact met de wereld om hem heen leek te verliezen.
Het zonlicht verwarmde Serge’s huid en de bedrijvigheid om hem heen trok hem weer een stukje terug naar de werkelijkheid. Links er rechts wandelden mensen over het jaagpad, hagelwitte plezierjachten kliefden door het wateroppervlak van de rivier en uit het hoge gras aan de waterkant klonk het hoge, zijdezachte gepiep van eendenkuikens.
Plotseling sloeg Serge’s hart een slag over. Achter een van de ramen van de uitbouw stond een vrouw in Victoriaanse kledij, roerloos, met een schuin hoofd waar iets wat leek op een ouderwets, kanten hoedje op stond. Serge kon het door de spiegeling van het glas niet met zekerheid zeggen, maar het gevoel bekroop hem dat ze naar hem keek. Hij voelde zich ongemakkelijk en wendde zijn blik af, zich afvragend wat die rare oude jurk te betekenen had.
Even later keek Serge opnieuw naar boven; ze stond er nog steeds, onbewogen. Toen pas zag hij dat het niet Mrs. Danvers, maar een levensgrote pop was. Haar dode blik had iets sereens boven de met kant afgezette zwarte jurk. ‘Idioot,’ zei Serge tegen zichzelf, een beetje beschaamd om zijn eigen schrikachtigheid.
‘Idioot?’ Een stem achter hem deed Serge opnieuw schrikken. Een van de wandelaars was blijven staan. Serge draaide zich om en keek in de ogen van een vrouw van zo te zien achterin de dertig. Ze had lang, krullend rood haar en hield haar hoofd een beetje schuin, de ogen half dichtgeknepen tegen het zonlicht, wat haar oogopslag wat uitdagends gaf.
‘Sorry,’ zei Serge, ‘ik praatte in mezelf.’
De vrouw haalde haar schouders op. ‘Ben jij Serge?’ Ze stak haar hand al uit.
Serge schudde de hand en antwoordde bevestigend.
‘Mooi. Ik ben Hilde van Wylick.’ Ze wees naar de oude villa. ‘Bevalt het je?’
‘Een beetje spooky. Maar wel indrukwekkend.’
‘Kom mee,’ zei Hilde. Ze begon meteen in noordoostelijke richting te lopen, Serge volgde haar. Hij nam enkele extra grote stappen om naast haar te komen.
‘Dus jij hebt me dat bericht gestuurd? Vertel.’
‘Goed dat je gekomen bent. Dank je.’ Ze wierp hem een korte glimlach toe.
Zwijgend vervolgde ze haar weg, Serge liep naast haar, wachtend op wat ze te vertellen had. Aan hun linkerkant verrees een hoge muur, waarboven een kerk uittorende. Ongeveer halverwege werd de muur onderbroken door een brede trap, die naar het kerkhof leidde. Serge keek omhoog en zag een lange, forse man naar beneden lopen. De felle middagzon deed zijn kale hoofd schitteren. Enkele tientallen meters verder boog de muur een eind landinwaarts, alsof hij was teruggedeinsd voor de drie enorme eikenbomen die als wachters langs het pad stonden.
Hilde wenkte Serge en liep naar een poortje in de muur. Het was afgesloten met een ijzeren hek. Serge keek tussen de spijlen door en zag een heuvel met een oude burcht er op. Het bouwwerk stond in de steigers en in tegenstelling tot de gehavende muren leek het dak er gisteren op te zijn gezet. De leistenen waren egaal zwart, zonder enige vorm van verwering of mos.
‘Hoe indrukwekkend vind je dat dan?’, vroeg Hilde.
Serge knikte alleen. Hij was niet gekomen om oude gebouwen te bewonderen.
‘Mooie naam, Janiaud,’ zei Hilde uit het niets.
‘Ik heb een Franse vader, maar ben gewoon in Nederland opgegroeid.’
‘Dat weet ik,’ zei Hilde.
Serge keek haar verbaasd aan. ‘Ik was al nieuwsgierig, dat wordt er nu niet minder door.’
‘Begrijpelijk.’ Hilde sloeg haar tas over haar andere schouder, liep terug naar het jaagpad en vervolgde haar weg. Serge kwam haar achterna, ondertussen zijn schatting van haar leeftijd bijstellend naar begin veertig.
‘Wat wil je van me?’
Hilde keek naar de neuzen van haar All Stars die om beurten het voortouw namen en zweeg een ogenblik. Toen keek ze Serge aan. ‘Heb jij enig idee waar je vandaan komt?’
‘Hoe bedoel je dat?’
Ze hield haar beide handen omhoog, de binnenkant naar boven gericht, alsof hij iets heel doms vroeg. ‘Wie je voorouders zijn.’
Serge had een idee en voelde een steek. Zijn vader had zich in de jaren vijftig gedistantieerd van zijn opa, nadat hij er achter was gekomen dat die tijdens de bezetting van Frankrijk met de Duitsers had gecollaboreerd. Zowel Serge als zijn vader hadden die schaamte altijd verdrukt met de gedachte dat zij daar niets aan konden doen, maar ze waren er ook niet bepaald trots op en liepen er dus niet mee te koop. Weinigen wisten hoe erg zijn opa’s misdaden werkelijk waren geweest. Als dat ooit de geschiedenisboeken zou halen, was hun achternaam voor altijd bezoedeld. Wat wist deze vrouw daarover?
‘Mijn vader is Frans, maar dat wist je blijkbaar al. Hij kreeg ruzie met zijn ouders, heeft toen alle contact verbroken en is hier in Nederland met mijn moeder getrouwd. Meer weet ik niet.’
Hilde hoorde hem aan en knikte. Ze leek genoegen te nemen met zijn summiere antwoord. ‘Je zou er goed aan doen na te gaan wie de moeder van je opa was.’
Serge hoorde haar met stijgende verbazing aan. Ze irriteerde hem, maar tegelijkertijd groeide ook zijn nieuwsgierigheid. ‘Ik heb geen idee wie jij bent, maar je loopt me hier wel te vertellen dat ik mijn hele stamboom na moet trekken?’
Ze liepen inmiddels over een houten steiger, die de smalle oever tussen de Maas en de bijgebouwen van het kasteel overspande. Het gebonk van hun voetstappen weerkaatste tegen de oude muur.
‘Ik kan je niet zo heel veel vertellen,’ antwoordde Hilde, haar schouders ophalend.
Serge zuchtte demonstratief. ‘Ik heb twee uur in de auto gezeten om naar deze uithoek van het land te komen. Ik moet nog eens twee uur terug rijden, volgens mij verdien ik wel wat openheid van zaken.’
‘Die kan ik je niet geven. Als je ooit achter de werkelijkheid komt, zal je mijn terughoudendheid begrijpen.’
Serge stopte, draaide zich een kwart slag in haar richting en leunde tegen de houten brugleuning. De man die net de trap bij het kerkhof was afgedaald, wandelde nu enkele tientallen meters terug hun richting in. Hun blikken kruisten elkaar, waarna de man zich omdraaide en naar zijn hond floot.
‘Waarom heb je me dan helemaal hierheen laten komen? Om me te zeggen dat je me niks kunt zeggen?’ Serge ving een vleug van haar parfum op; een pijnlijk bekende lucht.
Hilde stond vlak tegenover hem, hun ogen voerden een stil gevecht. ‘Ik heb je wel degelijk wat gezegd. Als ik je alleen had gemaild dat je je voorouders moet uitzoeken, had je dat dan gedaan?’
‘Nee natuurlijk niet, maar dat ga ik nu ook niet doen.’
Hilde produceerde een triomfantelijk lachje. ‘Jawel, dat ga je wel zeker doen.’ Ze keerde zich van hem af en liep verder, de brug af. ‘Bovendien heeft jouw afkomst alles te maken met deze plek. trouwens, we moesten toch érgens afspreken.’ Opnieuw die zelfingenomen blik.
‘Ja hoor. De volgende keer my place? Kun je helemaal naar Almere komen rijden.’Serge realiseerde zich dat hij geïrriteerd klonk en dat hij daar in elk geval niet verder mee zou komen, dus besloot hij het over een andere boeg te gooien. ‘Ik begrijp je boodschap, maar het waarom niet. Wat schiet ik er mee op in mijn verleden te graven?’ Hij schopte een steentje weg, dat met een plok in het water belandde. ‘En wat is jouw belang hierbij?’ De steiger maakte een bocht naar links.
‘Toegegeven, ik heb er ook mijn belangen bij. Maar daar hoef jij je niet druk om te maken.’ Nu was het Hilde die stil bleef staan. Ze keek Serge enkele seconden doordringend aan, zonder iets te zeggen, hem in haar blik gevangen houdend. Haar felgroene ogen staken scherp af tegen het rode haar, ze kneep ze weer iets dicht. Serge merkte dat haar oogopslag hem tegen wil en dank fascineerde.
Hilde verbrak haar stilzwijgen. ‘Ga na waar je vandaan komt, Serge Janiaud. Vlooi die stamboom van je uit. Ga na waar je vandaan komt en dan zal je iets heel interessants ontdekken over de laatste adellijke familie van dit kasteel. Oh ja, en doe me één plezier.’
‘Nou?’
‘Je hebt mij nooit ontmoet.’
Ze keek hem nog een seconde of twee aan – voor een onwetende passant had het zowel flirten als uitlachen kunnen zijn – en toen draaide ze zich om. Serge was te verbluft om iets te zeggen en keek toe hoe ze linksaf een stenen trap op liep. Pas toen ze uit zijn blikveld verdwenen was, herwon hij zich en haastte hij zich haar achterna.
‘Nog één ding, Hilde!’, riep hij. Maar toen hij de hoek om was, zag hij haar nergens meer. Dat was vreemd, want ze had gewoon gelopen. Zelfs als ze meteen om de hoek was beginnen te rennen, had ze nu nog niet bovenaan die trap kunnen zijn. Serge wilde net tegen beter weten de treden op rennen, toen hij het kleine poortje in de zijwand zag. Hij stapte er onderdoor en zag een tweede, veel smallere en steilere trap omhoog gaan. Hij sprintte omhoog en kwam uit op het parkeerterrein van een restaurant, aan de voorkant van het kasteel, net op tijd om een donkerblauwe Citroën DS3 over het grind weg te zien spurten. De auto had getint glas, waardoor Serge zo gauw niet kon zien wie er achter het stuur zat, maar hij was er zeker van dat het Hilde was. Haar achterna gaan kon niet; zijn auto stond aan de andere kant van het dorp. Zou ze dat expres zo hebben bekokstoofd?, vroeg Serge zich af. Machteloos, voorovergebogen steunend met zijn handen net boven zijn knieën, keek hij toe hoe de auto de poort uit reed, het marktplein overstak en linksaf uit het zicht verdween. Hij ging weer rechtop staan en veegde met de rug van zijn hand het zweet van zijn voorhoofd.
Zijn telefoon piepte. Serge viste hem uit zijn zak en las de sms:

Doe nou maar gewoon wat ik je gezegd heb.

Hij zuchtte, schudde onbewust zijn hoofd en stopte het toestel terug.

Terug beneden, aan het einde van het smalle trappetje, botste hij bijna tegen de forse man van zo-even aan. Serge mompelde een soort verontschuldiging en keek even verbaasd naar de vreemde tatoeage die van zijn linkeroor over zijn hals naar beneden liep, maar hij was met zijn gedachten te zeer met de woorden van Hilde bezig om op te merken dat de man, die net nog naar een hond had staan fluiten, geen hond bij zich had.

 


 

2

Kessel, november 1867
Het is een stormachtige nacht. De noordwesterwind ploegt met geweld tegen de stroming van de Maas in, grote schuimkoppen en verraderlijke draaikolken veroorzakend. Af en toe komt het zilveren maanlicht tussen de wolken door, verder is het aardedonker. Het razen van de wind wordt alleen overstemd door het gefluit langs de kieren van de oude kasteelmuren. Een stuk leisteen van het dak geeft zich gewonnen aan de zwaartekracht en valt op de trappen in stukken; niemand die het opmerkt.
De meeste vensters van het kasteel zijn holle, donkere ogen. Alleen achter de ramen op de begane grond flakkert het gele, onregelmatige licht van olielampen. Binnen struint de kasteelheer onvast door de sombere vertrekken. Het gefluit en gebulder van de wind voorkomen dat zijn woedende geraas buiten te horen zou kunnen zijn, als er al iemand zo gek zou zijn om zich met dit weer buiten te begeven.
In zijn toorn laat de baron een spoor van vernielingen achter. Sommige meubelstukken worden per ongeluk omgestoten, andere zijn het slachtoffer van plotselinge geweldsuitbarstingen van baron Frederik van Keverberg van Kessel, die door zijn steeds schaarser wordende vrienden Frits en in het dorp baron Frits wordt genoemd. Zijn rijzige gestalte werpt spookachtige schaduwen op de eeuwenoude muren. In zijn rechterhand houdt hij een bijna lege whiskyfles, die hij af en toe aan zijn mond zet. Het glas waaruit Frits eerder deze avond dronk, is allang gesneuveld en ligt in scherven voor het langzaam dovende haardvuur in het hoofdverblijf.
‘Vervloekte vrouw!’, buldert Frits door de gang die naar de kelders loopt. ‘Ondankbaar wezen!’ Hij haalt uit met zijn rechtervoet en lijkt even zijn evenwicht te verliezen, maar weet dan toch de gietijzeren kandelaar te raken die de pech heeft op dit moment in zijn buurt te zijn. Het ornament klettert op de grond en de stekende pijn die in Frits’ voet begint, dringt dankzij de enorme hoeveelheid drank nauwelijks tot zijn hersenen door. Frits hervindt zijn evenwicht tegen de ruwe stenen van de muur en zet zijn vandalenronde voort.

Zijn giftige woorden bereiken de geadresseerde niet. Frits’ vrouw Louise heeft acht jaar eerder het kasteel verlaten, gevlucht voor precies dit soort uitspattingen. Twee jaar geleden is hun dochter Mathilde door Louise’s moeder van het kasteel weggehaald en sindsdien heeft baron Frits zijn enige kind amper meer gezien. Af en toe een kort briefje met de te verwachten plichtplegingen, vanuit de katholieke internaten waar Louise hun dochter heeft ondergebracht. Eerst in Roermond en later, onder een valse naam, in Düsseldorf.
‘Onder een valse naam!’ De bitterheid weerkaatst tegen de gewelven. ‘Om zich aan mij te onttrekken!’ Opnieuw klapt een kandelaar tegen de stenen vloer. ‘Alsof ik haar niet alle liefde en toewijding heb gegeven!’ Frits’ stem slaat over, houdt het midden tussen verdriet en dronkenschap. Ditmaal bereikt de pijn aan zijn voet zijn brein wel; Frits’ gezicht vertrekt en zijn tred wordt nog wat minder vast. Hij strompelt nu, steun zoekend tegen de muren. Het mag een wonder heten dat hij zonder te vallen de steile trap naar de wijnkelder weet af te dalen. De baron ontsteekt de olielamp, kijkt woest om zich heen en overweegt een fles wijn te pakken om de whisky mee weg te spoelen, maar zijn gezonde verstand krijgt de overhand. Hij zet enkele stappen, binnensmonds vloekend, en besluit een poging te ondernemen zijn slaapvertrek op te zoeken.
Terwijl hij zich omdraait raken zijn benen in de knoop en opnieuw dreigt baron Frits zijn evenwicht te verliezen. De whiskyfles valt op de vloer aan scherven en de baron klampt zich met zijn vrijgekomen rechterhand vast aan het in de muur gemetselde basreliëf van het familiewapen van Willem-Caspar van Merwijck, van wiens kleinzoon Frits’ grootvader in 1798 dit kasteel heeft geërfd. Negen hermelijnstaarten, links, aan de rechterkant het kruis uit het wapen van Willem-Caspars echtgenote Judith van Lynden en daarboven een gravenkroon. Hetzelfde wapen, maar door de weersinvloed van eeuwen vervaagd, siert sinds 1651 de toegangspoorten tot de kasteeltuin aan de Maaszijde en aan de kant van het dorp. Frits heeft overwogen het weg te laten halen, omdat het hem pijnlijk herinnert aan het feit dat het kasteel pas een halve eeuw in zijn familiebezit is. Daar is het niet beter van geworden, realiseert Frits zich maar al te vaak tijdens zijn steeds minder voorkomende nuchtere momenten. Het trotse gebouw heeft zeven eeuwen op zijn heuvel aan de Maas gestaan, aangetast door oorlog noch tijd. Maar onder de familie Keverberg, of eigenlijk onder Frits, is het verval begonnen. Sinds 1852 woont Frits er alleen – afgezien van enkele jaren met zijn vrouw en hun kind – en in die periode heeft de baron keer op keer op het verkeerde paard gewed. Jarenlange juridische strijd met de burgemeester van het dorp en conflicten met een Pruisische graaf hebben van Frits’ legale vermogen weinig meer overgelaten. In elk geval te weinig om het kasteel het onderhoud te geven dat het zo hard nodig heeft. En waarom zou Frits er nog geld in stoppen, vraagt hij zich steeds weer af. Hij heeft het verpand aan Karel, zijn oudere broer die een paar dorpen verderop in kasteel Aldenghoor zelfgenoegzaam vaders nalatenschap op zit te peuzelen, samen met hun moeder en die oude vrijster van een zus van ze. De baron heeft wel degelijk een flink vermogen achter de hand, maar daar kan hij voorlopig niets mee, gezien de manier waarop hij het heeft verworven.
Frits’ politieke carrière ligt grotendeels in duigen, zijn vrouw is weg, zijn dochter wil niets meer met hem te maken hebben en zijn kasteel is een bouwval en feitelijk eigendom van zijn broer. Van de vele hectaren grond die de baron ooit bezat, heeft hij het gros moeten verkopen. Het meest pijn deed het hem nog afstand te doen van De Weerd, een boerderij met grond aan de overkant van de Maas. De opbrengst heeft hij apart gezet voor zijn oude dag, maar nu overweegt hij er een nieuw huis van te bouwen om aan het verval en de eenzaamheid op het kasteel te ontsnappen.

Frits zakt wankelend door zijn knieën, zijn hand nog steeds steunend tegen de wapensteen. Hij reikt naar de hals van zijn fles, maar de stekende pijn doet hem realiseren dat de fles aan scherven ligt en zijn kostbare single malt tussen de voegen van de keldervloer verdwijnt. Al vloekend verliest Frits alsnog zijn evenwicht. Hij komt op zijn zitvlak terecht, zijn rug tegen een rek wijnflessen. De constructie wankelt vervaarlijk, maar blijft overeind. Zijn rechterhand stuit op een voorwerp dat onder het rek ligt. De baron trekt het tevoorschijn, het schrapende geluid van ijzer op steen weerkaatst schel tegen de gewelven. Hij kijkt even verwonderd naar het tangvormige werktuig, bedoeld om oude wijnflessen bij de hals open te snijden om te voorkomen dat er verbrokkelde kurk in komt.
Baron Frits heeft er een andere bestemming voor. Hij weet zichzelf weer overeind te krijgen, haalt uit en slaat de zware flessensnijder met kracht tegen het familiewapen van Van Merwijck. Het is een voltreffer en dat is gezien Frits’ staat een klein wonder. De wapensteen vertoont een barst en dat vat Frits op als een aanmoediging. Opnieuw haalt hij uit en met alle opgekropte woede en frustratie die hij in zich heeft slaat hij de steen aan gruzelementen.
Pas na een seconde of twee is de galm van de klap volledig verstomd. Baron Frits kijkt verwonderd naar het resultaat. Ondanks zijn eigen geestesstaat vraagt hij zich af waar hij deze kracht vandaan haalde, daarna realiseert hij zich dat het vreemd is dat de brokken steen niet op de grond voor hem liggen. Ze zijn verdwenen in een holle ruimte, op een plek waar een dichte muur zou moeten zitten. Frits laat de flessensnijder op de vloer kletteren en steekt zijn rechterarm in het gat waar zo-even nog de wapensteen uit 1651 zat.

Dan voelt hij iets dat hem in één klap bij zijn volle bewustzijn terug brengt.

Dit is een fragment uit ‘De Andere Kant van het Graf‘, een historische thriller.

De opkomst van de tekschrijver, de ondergang van de journalist

20 mei 2016 door Frank Jacobs 2 Reacties

Nee, dat is geen tikfout. Ik ga het niet hebben over tekstschrijvers, dat is een uitstervend ras. Tekstschrijvers zijn namelijk mensen die goede teksten schrijven en daar hun boterham mee verdienen. En boterhammen verdienen, dat is heel 2015. In 2016 outsourcen we alles naar lagelonenlanden. Helaas spreken ze daar geen Nederlands, dus het schrijven van teksten kun je niet over een Indiase schutting flikkeren. Dus blijven de media met dat laatste beetje werkgelegenheid in hun maag zitten. Hoe lossen ze dat op? Onlangs zag ik een advertentie frank jacobs telegraaf zzp vrijwilliger freelancevan een landelijk dagblad, waarin ze om een freelance webredacteur vroegen. Na een lange lijst hoge eisen, waaronder de bereidheid weekenddiensten te draaien, kwam een heel overzichtelijke opsomming met wat de krant te bieden had: redelijke koffie gratis en een starttarief van, hou je vast, vijftien euro per uur. Dan zijn we hard op weg zelf een lagelonenland te worden.

Vijftien euro per uur voor een journalist, iemand van wie een behoorlijke opleiding, grote creativiteit en bovengemiddeld brede ontwikkeling worden verwacht. Een vrachtwagenchauffeur krijgt als ZZP-er gemiddeld 28 euro en een tegelzetter stopt als zelfstandige zonder pensioen een bescheiden 32 euro in de zak van zijn overall. In mijn stad begint zich een complete subcultuur te vormen van amateurmedia. Online tijdschriften, gemaakt door mensen met veel vrije tijd die altijd al journalist wilden worden. Lokale ondernemers vertellen in ellenlange interviews dat ‘de klant altijd voorop staat’ en dat ‘zij pas tevreden zijn als u dat bent’. Gevolgd door een advertentie van hun eigen nagelstudio, rijschool of schoonmaakbedrijf. De enige die het lezen zijn ze zelf en de auteur. Maar ach, dat ziet niemand.



We hebben in de stad sinds kort zelfs een eigen radio- en tv-zender. Onze lokale Rupert Murdoch toetert dat hij al meer dan honderd medewerkers op zijn loonlijst heeft, maar de werkelijkheid is dat hij bijna uitsluitend vrijwilligers achter de geraniums vandaan heeft geplukt, die hij in een met gemeentesubsidie bekostigde studio van de straat houdt. Dat laatste is op zich lovenswaardig, maar noem het beestje dan wel gewoon bij zijn naam: sociale werkplaats.

Bezopen, maar de kroon wordt gespannen door de gevestigde orde. Een van ‘s lands grootste uitgeverijen is op zoek naar schrijvers. Mensen die, zo jubelt bijgaande advertentie, voor de kat z’n kut teksten willen schrijven, voor dat geld ook nog voor beeld moeten zorgen en dat alles onder druk van een snoeistrakke deadline. Mensen moeten het leuk vinden om te schrijven; ik ben benieuwd of die mensen ook hypotheekverstrekkers hebben die het leuk vinden om hun hypotheken te verstrekken en bakkers die het leuk vinden brood voor ze te bakken. Vanavond rijd ik zonder betalen weg bij de pomp. Leuk toch voor die pomphouder dat ik uitgerekend bij hem kwam tanken? Met een beetje mazzel komt het nog in Opsporing Verzocht ook: allemaal free publicity. Leuk!

Ooit maakte ik van mijn hobby mijn beroep, nu maakt dit soort uitgeverijen van mijn beroep weer een hobby. Gelukkig hebben ze de advertentie ook door een amateur op laten stellen, getuige de taalfouten. Dan zijn we tenminste nog gewaarschuwd voor wat we straks mogen verwachten van al die vrijwillige tekstschrijvers.

Video: baron Frits Keverberg terecht?

10 september 2015 door Frank Jacobs Reageer

Na 139 jaar lijkt het mysterie van de verdwenen baron Frits van Keverberg opgelost. Wie was die markante man eigenlijk? Een videoverslag van Omroep Peel en Maas.

Terugkeer van een dode baron

8 augustus 2015 door Frank Jacobs

johan van der drift, frank jacobs, keverberg, kessel, aquarel
Kasteel Keverberg in baron Frits’ tijd. (aquarel van Johan van der Drift)

Het is 1876 in Kessel, een klein, idyllisch dorpje aan de linkeroever van de Maas, ergens halverwege Roermond en Venlo. Voorbijvarende schippers herkennen het meteen aan de pasgebouwde neogotische kerk en de oude burcht, die er schijnbaar vreedzaam naast ligt. Schijnbaar, want de kasteelheer en de pastoor leven op gespannen voet met elkaar, een vete die aan de basis ligt van een mysterie dat bijna anderhalve eeuw van generatie op generatie zal worden doorgegeven onder de Kesselnaren. Op woensdag 27 september ligt baron Frederik Hendrik Karel van Keverberg op sterven in zijn pasgebouwde villa Oeverberg, een paar honderd meter stroomopwaarts van zijn kasteel. Ziekte en overmatig drankgebruik zetten na 51 jaar een resolute punt achter een bewogen, maar tragisch leven. In zijn laatste wilsbeschikking, die hij enkele dagen eerder heeft laten optekenen, staat te lezen dat baron Frits, zoals hij in het dorp wordt genoemd, zijn aftakeling wijdt aan zijn moeder, broer en dochter, die hem eerder de rug hebben toegekeerd. Wegens zijn onenigheid met de parochie heeft hij verder bepaald dat hij onder geen voorwaarde volgens religieuze riten begraven wil worden. In plaats daarvan stelt hij zijn lichaam ter beschikking van de universiteit van Leiden, waar hij ooit studeerde. Daar zitten ze echter niet te wachten op de dode baron en op het kerkhof begraven wordt hij evenmin. Wat er wel met zijn stoffelijk overschot gebeurt, weet niemand. Het lichaam verdwijnt spoorloos in die laatste dagen van september 1876.

baron frits keverberg kessel frank jacobs
Vermoedelijk jeugdportret van baron Frits.

VERBITTERD
Wie was baron Frits en wat maakte hem de eenzame, verbitterde man wiens lijk halverwege de negentiende eeuw in het niets verdween? Frederik Hendrik werd op 22 juli 1825 geboren in het Engelse Stonor als tweede kind van de Britse Mary Lodge en de Nederlandse baron Karel Lodewijk van Keverberg. Zijn vader was in die tijd een hoog aangeschreven politicus. Hij diende ten tijde van de Franse bezetting onder Napoleon, maar stapte daarna net zo gemakkelijk over naar Willem I, voor wie hij gouverneur van Oost- en West-Vlaanderen was en later in de Raad van State zat. In 1841 stierf Karel Lodewijk en verhuisde zijn gezin naar kasteel Keverberg in Kessel. Frits studeerde rechten en uit die tijd stammen al zijn eerste conflicten met de machtige familie Van Wylick, die hij ervan beschuldigde grond van de familie Van Keverberg af te pikken. Niettemin wist baron Frits in 1851 tot de gemeenteraad toe te treden. Kort daarna verhuisden zijn moeder, broer en zus naar het naburige kasteel Aldenghoor in Haelen. Frits bleef alleen achter in Kessel, maar niet voor lang.

VRESELIJKE RUZIES
In 1857 trouwde hij met Louise de Villers de Pité en een jaar later kregen ze dochter Maria Mathilde, maar dat kon de huwelijkse vreugde niet redden. Naar verluidt was het kasteel in die dagen regelmatig het decor van vreselijke echtelijke ruzies en uiteindelijk pakte Louise haar koffers. Toen Mathilde zeven was, ontvoerde Louise’s moeder haar kleindochter uit het kasteel en begon voor het kind een periode waarin ze van internaat naar internaat trok. Ze zat zelfs een tijdje onder een valse naam in Düsseldorf, zodat ze aan haar vaders aandacht kon ontsnappen. In 1859 verloor baron Frits zijn raadszetel, iets wat hij niet zomaar over zijn kant liet gaan. Tijdens de eerstvolgende raadsvergadering kwam hij, half tien ‘s morgens, dronken de raadszaal in, waar hij de nieuwe leden begon te schofferen. Korte tijd daarvoor kreeg hij het tijdens een potje kaarten in Den Haag aan de stok met een Pruisische prins. De ruzie liep zo hoog op dat alleen diplomatieke interventie kon voorkomen dat het in een duel op leven en dood eindigde.



OUDE TRADITIE
In 1869 was het de beurt aan pastoor Simons om Frits’ temperament aan den lijve te ervaren. Simons liet de oude kerk afbreken om plaats te maken voor een nieuw, groter godshuis. De oude kerk stond een stukje op grond van het kasteel, waaraan de bewoners het recht ontleenden op een eigen nis naast het priesterkoor. De nieuwe kerk werd een paar meter opgeschoven, waardoor de overlap verdween. De pastoor zag daardoor geen noodzaak meer de oude traditie voort te zetten en bood Frits in plaats daarvan de voorste bank aan. De baron nam daar geen genoegen mee en de eerste paar zondagsmissen in de nieuwe kerk volgde hij buiten het gebouw, op de plek waar ooit zijn eigen nis stond.
Toen de pastoor hem aansprak op zijn verzuim van katholieke plicht, antwoordde de baron dat hij zelf wel in het reine kon komen met Onze Lieve Heer, waarna hij nimmer meer een mis bezocht en zijn breuk met de kerk definitief was. Dit conflict was de oorzaak van Frits’ wens niet volgens religieuze riten begraven te worden en ligt daarom aan de basis van het mysterie van het verdwenen lijk van de laatste baron. Lag hij in de tuin van huis Oeverberg, de villa die Frits enkele jaren voor zijn dood had laten bouwen en waar hij overleden was? Was hij in de tuin van het kasteel begraven? Of toch in het familiegraf in het naburige Haelen? Dat laatste was onwaarschijnlijk. Frits lag ook met zijn broer en moeder overhoop. Naar verluidt had hij naast zijn sterfbed een geladen revolver klaarliggen om ze weg te jagen. Waar of niet, feit is dat hij in zijn testament liet vastleggen dat zijn huisknecht en meid een aanzienlijk bedrag erfden, mits ze de familie bij zijn sterfbed weg wisten te houden.

keverberg kessel baron frank jacobs
Fysisch antropologe Birgit Berk reconstrueert het schoongemaakte skelet. (foto Frank Jacobs)

MYTHEVORMING
Zo ontstond een mysterie dat van generatie op generatie werd doorverteld in het dorp. Overigens niet helemaal terecht, want de schrijver Jacobus Craandijk maakt in zijn boek Wandelingen door Limburg uit 1880 gewag van een overwoekerd graf in de kasteeltuin, waar de laatste adellijke bewoner zou liggen. Die getuigenverklaring kan de mythevorming niet tegenhouden, maar zorgt er wel voor dat op 25 juni 2015, wanneer tijdens graafwerkzaamheden een loden lijkkist wordt gevonden, meteen wordt gedacht aan de verdwenen baron Frederik.
Een maand later wordt de kist door fysisch antropoloog Birgit Berk geopend. Ze onderzoekt de stoffelijke resten en concludeert dat het een man moet zijn geweest tussen de 44 en 53 jaar, 175 à 179 centimeter lang. Dat komt overeen met wat we van baron Frits weten. Vlekjes aan de binnenkant van de ribben duiden op een ernstige longaandoening, wellicht tuberculose, en ook dat past in wat we weten van Frits’ ziekbed. De loden binnenkist en de weinig versleten gewrichten (lees: weinig fysieke arbeid) duiden op rijkdom. Dat alles opgeteld maakt het zeer waarschijnlijk dat baron Frederik van Keverberg van Kessel na 139 jaar terecht is. Toch, helemaal zeker weten zullen we het waarschijnlijk nooit. We kunnen zijn DNA afnemen, maar met wie moeten we dat matchen? Dochter Mathilde was begraven op het nonnenkerkhof van Vaals, maar dat is in 1976 geruimd, waarna de beenderen van de zusters in een massagraf zijn gelegd. Alleen Frits’ zus Elfrida ligt in een keurig gemarkeerd graf in Roermond. Maar moeten we die dan opgraven? Een mysterie mag best een beetje mysterieus blijven.

Het volledige artikel over baron Frits en zijn mysterieuze verdwijning staat in Quest Historie nummer 4/2015.

Lees hier over het onderzoek van baron Frits’ resten.

  • 1
  • 2
  • Volgende pagina »

Over Frank Jacobs

Frank Jacobs (1966) is crossmediaal en multimediaal journalist en schrijft, fotografeert en filmt voor onder meer AutoWeek, NU.nl, Quest Historie, GTO Magazine en Lifestyle Almere. Daarnaast presenteert hij autoprogramma’s op AutoWeek TV en voorheen Discovery Channel.

Hij studeerde automobiel management en Frans en woonde en werkte jarenlang afwisselend in Frankrijk, Engeland, Duitsland en Spanje.

Lees meer over Frank Jacobs.

Zoeken

Copyright 2015 | Frank Jacobs | KvK Almere 62518755