De arbeidsparticipatie in Nederland was nog nooit zo groot als nu, jubelt het CBS vandaag. Dat klinkt fantastisch, maar in de cijfers schittert het woord ZZP door afwezigheid. Een pakketje schroot met een dun laagje chroom, zoals Het Goede Doel ooit zong.
Nauwkeurig worden de feestcijfers door de rekenmeesters gefileerd en geanalyseerd. Interessant, maar ik mis iets. Ben ik nu zo’n doemdenker, of zijn de roze brillen deze week in de aanbieding bij het Heerlense filiaal van Specsavers? Ik mis het aandeel ZZP’ers binnen de werkende beroepsbevolking. En dan bedoel ik nog niet eens de zelfstandigen die vrijwillig uit de klauwen van loonslavernij zijn gebleven, maar vooral de mensen die tijdens de recessie een schop onder hun hol kregen en te trots waren om bij het CWI aan te kloppen voor een uitkering. Mensen die zich noodgedwongen verhuren aan dezelfde bedrijven die ze eerder bij het grof vuil zetten.
Dat alles voor tarieven die amper toereikend zijn om de dagelijkse boodschappen van te betalen, laat staan dat er ruimte overblijft om geld opzij te zetten voor ziekte of pensioen. Mag je iemand die dergelijke primaire zaken niet bijeen kan ZZP’en wel tot de werkende beroepsbevolking rekenen? Als het antwoord op die vraag nee is, dan zouden de jubelcijfers van het CBS er ongetwijfeld heel anders uit zien.
Het is net of je een jaar na een tsunami in het getroffen gebied het aantal mensen gaat turven dat weer een dak boven het hoofd heeft, en daarbij alle in tentenkampen weg hongerende stakkers ook meetelt. Want een tent is toch ook een dak? Zeker in landen met zo’n heerlijk klimaat.